Interviews

Een selectie uit interviews via onderstaande links, en interviews over Erfstuk in Meta Magazine en Indah Magazine.

LINKS

https://www.vvbad.be/meta/meta-nummer-20232/koloniale-traumas-archief-en-literatuur-erfstuk-van-carmen-van-geffen

https://www.knack.be/nieuws/belgie/maatschappij/schrijfster-carmen-van-geffen-ik-kan-alleen-maar-hopen-dat-mijn-roman-voor-alle-partijen-helend-zal-zijn/

https://indisch4ever.nu/2023/05/18/indah-magazine-editie-mei-juni-2023/

https://www.gva.be/cnt/dmf20230224_94789573

https://app.springcast.fm/10664/de-indische-podcast-aflevering-31-boeken

https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230224_94789573

INTERVIEW META MAGAZINE FEBRUARI 2023 DOOR HARALD DECEULAER

Koloniale trauma’s in archief en literatuur: ‘Erfstuk’ van Carmen van Geffen 

Archieven worden meestal gebruikt door historici, genealogen, onderzoeksjournalisten of sociale wetenschappers op zoek naar objectieve feiten. Maar sommige fictieauteurs gebruiken archieven ook als inspiratiebron voor hun literatuur. Zeker schrijvers van historische romans doen regelmatig onderzoek in archieven en bibliotheken. Oude archiefdocumenten en boeken worden dan gebruikt om nieuwe creatieve teksten mee vorm te geven. Meta wil dit proces graag belichten in een aantal gespreken met schrijvers.

In dit eerste gesprek praten we met Carmen van Geffen. Haar pas verschenen roman is niet alleen gebaseerd op archiefdocumenten, maar raakt ook aan thema’s waar archivarissen en bibliothecarissen de laatste jaren veel aandacht aan besteden, en waarover we al vaker publiceerden in Meta: de koloniale en post-koloniale problematiek en de metissen of ‘halfbloeden’.

Carmen, je bent al lange tijd actief als visueel kunstenaar, en als kunstdocent. Enkele jaren geleden ben je een nieuwe literaire weg opgegaan. Wat heeft je bewogen om een roman te schrijven over je grootvader en het Nederlandse koloniale verleden in Indië?

Carmen van Geffen: ‘Het schrijven was al veel langer een belangrijk stuk in mijn leven, eigenlijk al van jongs af aan. Zo heb ik als kind deelgenomen aan poëziewedstrijden en heeft (dichter en vertaler) Stefaan Van den Brempt, mijn literatuur docent op de Academie in Antwerpen, me in de jaren negentig al gestimuleerd om iets met mijn teksten te doen. Dat heb ik toen nooit gedaan omdat ik niet durfde met mijn teksten naar buiten te komen. Ik ben altijd een fervente lezer geweest, en heb zoveel goede boeken gelezen, dat mijn lat heel erg hoog lag. Wel heb ik veel non-fictie geschreven, tentoonstellingsteksten voor musea bijvoorbeeld. Ook heb ik een tweetal jaar journalistieke teksten geschreven over Antwerpse probleemwijken, in het kader van een Europees project om een positiever beeld te schetsen.

De onontkoombaarheid van het literaire schrijven begon zich wel op te dringen in de loop der jaren. Het is eigenlijk begonnen in 2008, toen ik een aantal familiedocumenten in handen kreeg. In die documenten las ik een heleboel dingen die volledig botsten met de verhalen die in de familie circuleerden. In die tijd was ik er nog niet klaar voor om het verhaal te vertellen, en dat op twee fronten. Zowel als schrijver, maar ook psychologisch, om de rol op te nemen in de familie als de verteller van het verhaal. Het heeft tijd gevraagd om te rijpen. Toen ik dan een jaar of vier geleden ben beginnen schrijven, werd ik zeker in het begin nog regelmatig overvallen door twijfel en terughoudendheid, vooral vanuit de vraag “heb ik het recht om dit verhaal te brengen, omdat het gaat over zoveel mensen, waarvan er nog vele in leven zijn, en waarvan degene die gestorven zijn hun verhaal niet meer kunnen halen?” Maar in de loop van het schrijven heb ik daar wel een kracht in gevonden, en kreeg ik het gevoel dat ik dit mocht brengen, want het is ook mijn verhaal’.

 Voor we ingaan op die documenten, kan je misschien de historische context schetsen van het koloniale Nederlands Indië in de late 19de en vroege 20ste eeuw, en de personages in je boek, waar een groot deel van  het boek zich afspeelt?

 ‘De Nederlanders waren aanwezig in Indonesië sinds de vroege 17de eeuw, maar gedurende lange tijd bleven ze vooral aan de kusten, in eerder beperkte handelsposten. Eind 19de eeuw werd het binnenland van Nederlands Indië opengesteld voor jonge Europese mannen, gelukzoekers, die in het binnenland plantages pachtten voor o.a. thee, rubber en koffie.  Gedurende lang tijd werden relaties tussen Nederlandse mannen en inheemse vrouwen (njais of concubines) getolereerd. Zij deden het huishouden, deelden hun bed en waren de moeders van hun kinderen. Ze vormden ook een brug naar de inlandse cultuur. Eind 19de, begin 20ste eeuw kwamen echter steeds meer Nederlandse vrouwen naar de kolonie, waar ze de plaats innamen van de inlandse vrouwen. Het Nederlands gezin en de Nederlandse cultuur werd de hoeksteen van de maatschappij. Er werd bijvoorbeeld ook terug Hollands gegeten, met aardappelen, bloemkool en stamppot op het menu. De rassenscheiding werd veel strenger.

In de jaren 1890 trok mijn overgrootvader naar het binnenland van Java en maakte er fortuin als planter van koffie en rubber. In 1919 werd zijn zoon geboren, uit een relatie met Maiti, een inlands islamitisch meisje van 18 jaar. Zij bekeerde zich tot het katholicisme en veranderde haar naam naar Magdalena, maar trouwen deden ze nooit. In 1929 stierf de (overgroot)vader. Mijn grootvader werd toen als tienjarige jongen weg gehaald bij zijn moeder en naar familie in Nederland gestuurd. Daar was hij echter helemaal niet gewenst. Het was bovendien een tijd waarin het sociaal darwinisme en het raciale denken domineerde. Rassenvermenging werd gezien als een schande en als een degeneratie van het blanke ras. De jongen werd een tijdje rondgestuurd in de familie en kwam uiteindelijk terecht in een streng katholiek internaat in Limburg. Hij moest zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur en brak met zijn moeder en zijn verleden. Dit moet een zeer traumatische ervaring zijn geweest, en hij ontwikkelde zich later tot een zeer gesloten, afstandelijke man. Zijn relaties waren problematisch en ook met zijn kinderen had hij een zeer moeilijk contact.

 

De documenten hebben dus een sleutelrol gespeeld in de totstandkoming van het boek. Wat voor documenten waren dat? En daarnaast heb je ook aanvullend research gedaan?

 ‘Het gaat in belangrijke mate om persoonlijke brieven van mijn grootvader en overgrootvader, maar ook bijvoorbeeld vanuit mijn overgrootmoeder naar haar zoon, die ze liet schrijven, omdat zelf ongeletterd was. Ook zijn er brieven van de oom en de tante waar hij naar toe moest in Nederland, en van Johan Birnie, de testamentair executeur van mijn overgrootvader, die de erfenis van het fortuin vanuit de plantage moest afhandelen. Daarnaast waren er ook vele financiële documenten, een inventaris van nagelaten goederen, testamenten, een beetje van alles. Die documenten ben ik eerst gaan inventariseren, chronologisch en inhoudelijk ordenen, om alle relaties in kaart te brengen. Zo ben ik ook gaan kijken naar de lacunes, de ontbrekende informatie. Om daar zicht op te krijgen, moest ik onderzoek doen en me verdiepen in de koloniale wetten, mores en mentaliteit, voor de periode tussen 1892 en 1929 in Java. Daarbij heb ik o.a. het Birnie familiearchief geraadpleegd in het stadsarchief van Deventer. Mijn overgrootvader kwam ook voor in dat archief, in brieven of foto’s. Die documenten gaven ook zicht op het leven op de plantages, de problemen bij het land bewerken... Daarnaast heb ik ook onderzoek gedaan over het leven in Nederland van eind jaren twintig tot eind jaren tachtig.

Het werd als snel duidelijk dat mijn familie zowel een rol heeft gespeeld in de lichte en de donkere bladzijden van het Nederlandse koloniale verleden. Er waren winnaars en verliezers en daders en slachtoffers, en die rollen verschoven ook regelmatig. Dan voel je onmiddellijk ook die splijtzwam en de trauma’s die in mijn familie zaten, en ook in mij.’

 

Je zou mensen kunnen vergelijken met wandelende archieven: we hebben allemaal genen en DNA, maar ook emoties en herinneringen. Soms zijn er ook trauma’s van onszelf of van onze grootouders en ouders. De manier waarop die worden doorgeven is een centraal gegeven in je boek?

‘Inderdaad, voor mij was het snel duidelijk dat ik geen klassieke Indië- of koloniale roman wou schrijven, een soort Hella Haase 2.0. Niet dat daar iets mis mee is, maar mijn belangrijkste insteek is vooral het intergenerationele trauma: hoe beslissingen worden genomen in een traumatische koloniale periode, waarin mensen gedwongen zijn geweest tot bepaalde handelingen, en hoe de eerste lijn van ‘slachtoffers’ dit doorgeven in hun gedrag, in wie ze zijn, in relaties, in hun huwelijk en aan hun kinderen in de volgende generatie. ‘Slachtoffer’ vind ik een moeilijk woord en wil me zelf niet zo positioneren, maar de personen in de eerste lijn waren dat wel. Vaak is er bij hen een onvermogen om ouder te zijn, en zien we hoe die kinderen vanuit een emotionele schraalheid op hun beurt moeite hebben om die rol op te nemen ten aanzien van hun kinderen.’

 

Het gaat voor een stuk over wat psychologen vandaag onveilige hechting noemen?

 ‘Zeker, maar het gaat ook over gevoelens als schaamte, onveilig zijn, ontheemd zijn, je nergens thuis voelen, het gevoel een buitenstaander te zijn - ook als daar geen objectieve redenen voor zijn. Het gaat daarbij niet alleen over het uiterlijk of huidskleur, maar ook om het behoren tot een groep. Waar hoor je bij? Mijn grootvader kwam op zijn tien jaar naar Nederland als halfbloed/bastaardkind, werd opgenomen door zijn familie maar werd niet aanvaard. Zijn verderfelijke verleden moest worden afgezworen. Hij probeerde zich aan te passen, breekt met zijn moeder, en reageert zeer koud op haar in brieven. Toch den ik dat dat aanpassingsproces aan de toenmalige Nederlandse normen grotendeels niet gelukt is. Hij werd als volwassene een grote eenzaat, een zéér gesloten man, en heel afstandelijk. Mijn moeder beschreef hem als een oester, die niets gaf. Zelf heb ik hem zo niet gekend, integendeel. Hij stierf toen ik 11 jaar was en ik heb heel warme herinneringen aan hem. Voor mij was het duidelijk dat ik wou vertellen over de gevolgen van de koloniale periode, over wat het doet met een familie, en welke lijnen en trauma’s er worden doorgetrokken.’

 

Recent zijn er nog meer boeken verschenen waar auteurs op zoek gaan naar hun wortels en onverwerkt verleden, maar dat zijn vaak journalistiek-literaire boeken, waar de grens tussen fictie en non-fictie vervaagt, en waar de auteur aanwezig is als een zoekend hoofdpersonage. Denken we bijvoorbeeld aan de mooie boeken van Raoul de Jong, ‘Jaguarman mijn vader zijn vader en andere Surinaamse helden’ of ‘De Huisvriend’ van Heleen Debruyne. Maar in vergelijking met die boeken is het jouwe toch meer een klassieke literaire roman?

‘Ja, dat klopt. Er zijn twee verhaallijnen, de grootvader zelf in het verleden, en een kleindochter veel later. De kleindochter kan je voor een stuk met mij vereenzelvigen, maar voor een stuk ook niet. Daarnaast heb ik het verhaal caleidoscopisch opgebouwd, waarbij ik een heel groot aantal personen een stem wou geven. De huishoudster van mijn overgrootvader, de chaperone die mee reisde op de boot naar Nederland, familieleden, de pater van het internaat, de eerste vrouw van mijn grootvader enz. Voor mij was de nuance en de meerstemmigheid heel belangrijk.’

 

Dat is herkenbaar. Heel veel mensen die vandaag met geschiedenis en archieven bezig zijn willen net die ontbrekende stemmen laten horen, de ‘lost voices’. In ons vakgebied is dat erg belangrijk, opeenvolgende golven van democratisering zoals de sociale geschiedenis, het feminisme en vandaag de dekolonisering, hebben zo telkens die problematiek op de agenda gezet.

 ‘Voor mij is dat ook enorm belangrijk. Ik heb die stemmen gehaald uit originele documenten en literatuur, aangevuld met verbeelding. Je zou er als het ware met een markeerstift kunnen overgaan en kunnen markeren: dat komt uit documenten en dat niet. We gaan dat natuurlijk niet doen, maar zo is het boek inderdaad wel opgebouwd. Tegelijk wil ik daar ook verder mee gaan. In de zomer van 2023 ga ik naar Java, waar ik ook familieleden en betrokken personen die daar zijn gebleven wil interviewen voor een podcast, om ook hun versie van het verhaal te kunnen horen.’

 

Het boek lijkt in eerste instantie te gaan over je grootvader, maar is zeker geen klassiek ‘mannelijke held’ verhaal?

‘Nee, er zijn twee hoofdpersonages, de grootvader en de kleindochter. De kleindochter, Ana, maakt ook een hele mentale reis door. Zij begint te beseffen dat de dingen waar zij tegen aan loopt in haar leven te maken hebben met dat koloniale verleden. Ze wordt zich bewust van het intergenerationele trauma, en stelt zich vragen als “waarom voel ik me eenzaam, ontheemd, waarom voel ik schaamte voor wie ik ben?”

Voor mij zijn er verder heel veel helden in het verhaal. Er komen heel veel vrouwen aan het woord, die gedurende de 20ste eeuw elk hun eigen rol spelen, in hun eigen tijdvak. Maiti is een ondergeschikte vrouw met weinig macht. De huishoudster ook, en dan is er bijvoorbeeld de tante in 1929, die haar halfbloed neefje moet opnemen in de familie, waardoor haar eigen huwelijk onder druk komt te staan. Elke vrouw heeft haar redenen, en doet dingen omdat ze een vrouw is, en een moeder. Het boek is ook een reflectie op het vrouw en moeder zijn. Want een man kan afstand nemen van zijn kinderen, maar een vrouw kan dat niet, of toch heel moeilijk. Een vrouw wordt vanaf ze moeder is in een positie gedwongen. Hoe moeten vrouwen daarmee omgaan? En wat is onze positie als vrouwen tegenwoordig? Dat zit ook in het boek, het is een emancipatorisch boek. We kunnen vandaag heel veel, maar dat hebben we ook te danken aan strijd in het verleden. En de vraag is nog altijd, zijn we wel gelijk? Ikzelf heb ook mijn kinderen opgevoed vooraleer ik ben beginnen schrijven. Ik heb daar veel over nagedacht in het schrijven van dit boek, hoe je als vrouw, vanaf dat je moeder wordt, ontegensprekelijk een bepaalde rol krijgt toebedeeld, hoe dan ook, door de maatschappij, maar ook door jezelf, door je familie, je omgeving, door alles en iedereen. De beslissingen die je dan neemt, of waar toe je gedwongen wordt, hebben een grote impact. Zoals mijn overgrootmoeder, die leefde onder koloniale wetten en haar kind moest afstaan. Haar kind zat een halve wereldbol weg, en ze kon er niet naar schrijven, want ze kon niet schrijven.’

 

Het is eigenlijk op zich veelzeggend dat die documenten bewaard zijn, en niet zijn weg gegooid? Het feit dat een archief bestaat, zeker een persoonlijk archief, is een actieve daad. Je bewaart iets, je selecteert, je bent daar mee bezig. Als dat niet gebeurt, verdwijnt het. Je grootvader moest afstand doen van zijn moeder en zijn verleden, maar toch heeft hij al die brieven en documenten zorgvuldig bewaard, gedurende vele jaren. Mensen selecteren heel de tijd documenten. Op een bepaald moment zijn ze ergens klaar mee, en gooien ze het weg. Maar wie er niet klaar mee is, bewaart het, zou je kunnen zeggen.

‘Ja inderdaad. Daaruit blijkt ook dat hij een rol speelde. Hij moest van zijn familie afstand nemen van zijn moeder en zijn verleden, en sloot zich emotioneel helemaal af, maar het feit dat hij die brieven bewaard heeft zegt veel. Net als het wanneer hij op zijn eigen sterfbed ligt en dan de tijding krijgt dat zijn moeder overleden was – terwijl iedereen dacht dat ze al dood was, want dat had hij verteld – en dan mentaal helemaal instort.’

 

Dat is echt gebeurd?

‘Jazeker, dat is gebeurd, mijn moeder was daarbij, en ze heeft mijn grootvader nog nooit zo emotioneel gezien als toen. Hij crashte volledig, ondanks het feit dat hij nooit meer contact met haar had gehad, nooit was terug geweest, en aan iedereen had verteld dat ze dood was.

Ik heb geprobeerd om me in te leven in hoe het moet zijn om weggerukt te worden van je moeder, uit je geboorteplek, op de boot worden gezet, naar een land waar je vrijwel niemand kent. Is dat een excuus voor wat hij later gedaan heeft? Hij heeft een spoor van emotionele vernieling nagelaten bij zijn vrouwen en zijn dochters, maar je probeert je daar toch in te leven. Ik had echt een epifanie toen ik naar de documentaire keek over de Metissen van België, en ik daar mensen verslag hoorde doen hoe ze waren weg gehaald bij hun moeder, hoe ze belanden in een weeshuis, hoe ze weggenomen werden van hun eigen identiteit, en wat dat emotioneel met hen gedaan heeft… Het boek was toen al geschreven, maar ik zag grote overeenkomsten. Ik heb één van de mensen ook benaderd, Jacques Albert, en die herkende heel veel van de situatie. Hij gaf zelf ook toe dat het voor hem heel moeilijk was om een ouder te zijn, in zijn relatie met zijn zoon. En dat is voor mij een teken dat het helemaal niet gaat over Nederlands Indië en Nederland. Nee, het gaat over koloniale wetten die beslissen dat de ene vorm van het leven meer waard is dan de andere, over machthebbers die vanuit een bepaalde superioriteit beslissingen nemen over mensen en levens, die nog generaties doorwerken. Vanuit een superieur wit denken, dat zo’n dominant narratief vormde en een emotionele ravage heeft aangericht. En daar gaat mijn boek over, het intergenerationele trauma.’

 

Je hebt nog vele andere plannen. Er komt een podcast over het boek, maar er staat ook al een tweede boek op stapel?

‘Ja, het zit nog in de beginfase, maar het wordt opnieuw een historische roman. Dit keer zal die zich afspelen in Antwerpen in de 19de eeuw. Ik heb al regelmatig in het Felix archief gezeten en antiquariaten afgestruind. Het zal opnieuw gaan over beslissingen van mensen en de gevolgen die die krijgen.’

INTERVIEW INDAH MAGAZINE MEI/JUNI 2023

- Wanneer ontstond het idee om een boek over je familiegeschiedenis te schrijven

In 2008 kreeg ik, via mijn tante, voor het eerst brieven en documenten uit het familiearchief van mijn Indische grootvader in handen. Hij was toen allang gestorven. Ik heb alles gekopieerd en ben beginnen lezen. Het was de eerste keer dat ik inzicht kreeg in de pijnlijke geschiedenis van mijn grootvader en mijn overgrootouders op Java. Op hoe mijn jonge grootvader zijn aankomst en leven in Nederland moet hebben beleefd. Zijn leven is complex geweest, voor hemzelf, maar ook voor de mensen rondom hem. Tijdens het lezen van die brieven begreep ik onmiddellijk dat ik daar iets mee wilde doen. Het heeft echter tot 2019 geduurd voor ik aan de roman ben begonnen. Die tijd was waarschijnlijk nodig om stevig genoeg te staan om dit verhaal over mijn familie te vertellen. Want veel van wat ik had geleerd als kind kwam door die brieven op losse schroeven te staan.

 

- Hoe Indisch voel jij je?

 Er is altijd een deel van mij geweest dat weet dat ik Indisch ben. Zo werd ik als kind op de lagere school uitgescholden voor ‘bootvluchteling’, waarschijnlijk omdat ik er toch wat exotischer uitzag dan de andere kinderen. Maar ik ben bijvoorbeeld niet Indisch opgevoed, mijn grootmoeder kookte Hollandse kost. Toch ben ik op mijn 18de voor de eerste keer een maand naar Indonesië getrokken, op zoek naar mijn roots, die ik toen overigens niet letterlijk gevonden heb. Ik was toen nog niet op de hoogte van waar mijn grootvader geboren was en dat er nog familie woonde. Wel voelde ik daar enige verbondenheid, al was het maar omdat ik bij de lokale bevolking heel vaak mijn grootvader in de ogen keek. Ik ben sindsdien meerdere keren terug geweest en elke keer besef ik daar ook hoe Europees ik ben, en dat ik daar niet thuishoor. Net als dat ik me ook hier niet echt thuis voel.

In juli vertrek ik opnieuw naar Java, deze keer om echt op zoek te gaan naar de familie van mijn grootvader.

 

- Welk Indisch boek heeft bij jou grote indruk gemaakt?

Dat zijn er meerdere, maar als ik echt zou moeten kiezen wil ik er toch graag twee naar voren schuiven: Ik kom terug van Adriaan van Dis en De tienduizend dingen van Maria Dermoût.

Het boek van Van Dis is aangrijpend en zo goed geschreven. Zijn stijl, het ritme, de inhoud, alles klopt. Hoe hij via de gesprekken met zijn meesterlijk geporteerde Hollandse moeder het Indische verleden vertelt, was een ware inspiratiebron. Ik heb daar veel bewondering voor.

Dermoût heb ik via mijn research voor Erfstuk leren kennen. In 1955 schreef zij De tienduizend dingen over haar tijd op Ambon. Een schrijfster die onterecht weinig bekend is bij het grote publiek, hoewel ze in de VS veel succes had en Time-Magazine het boek tot een van de beste boeken uitriep. De manier waarop zij het verhaal vertelt is een fascinerende zintuigelijke reis, met bijna bezwerende opsommingen van o.a. kruiden, planten, schelpen, munten, juwelen, ... Het is spiritueel maar niet zweverig, en gaat over de samenhang van alles: de natuur, mensen en objecten, de levenden en de doden, het heden en verleden. Pas aan het einde van de roman krijgt alles zijn volledige betekenis en bleken veel verhaalelementen vooruitwijzingen naar dat slotvisioen. In Erfstuk heb ik een hoofdstuk over Soeminah - de huishoudster van mijn overgrootvader – geschreven met Dermoût in mijn achterhoofd.

INTERVIEW WEBSITE THOMAS RAP MAART 2023

Hoe voelt het dat jouw persoonlijke verhaal, opgetekend in het boek, nu door het grote publiek gelezen wordt?

Ik heb Erfstuk vrijwel vanaf het begin geschreven met het idee om gelezen te worden, dus dat dit nu ook gebeurt is heel fijn. Het is niet volledig mijn persoonlijke verhaal maar vooral het verhaal van mijn grootvader, zijn ouders, zijn vrouwen en dochters. Het personage van de kleindochter Ana is slechts voor een deel op mezelf gebaseerd.
Het idee dat lezers hiermee een inkijk krijgen in de geschiedenis van mijn familie was natuurlijk wel iets waarbij ik heb stilgestaan. Maar ik vond het belangrijk om een nieuw en ander deel van het koloniale verleden te belichten alsook de gevolgen voor de volgende generaties in een familie aan te raken. Het was een bewuste keuze om het verhaal in romanvorm te vertellen. Enerzijds omdat ik zaken die ik niet in de brieven en documenten uit mijn grootvaders verleden kon terugvinden wilde aanvullen met verbeelding en research, anderzijds denk ik dat fictie dichter en makkelijker bij de waarheid kan komen.

 

Zijn er auteurs die jou geïnspireerd hebben om schrijver te worden? En zo ja: welke?

Zeker, ik heb altijd heel veel gelezen, van jongs af. Schrijvers als Marquez, Flaubert, Dostojewski, Tolstoj maar ook Irving, Boelgakov, Tartt en Yanagihara. Ik hou van verhalenvertellers, schrijvers die je op reis nemen in het ritme van hun taal, hun zinnen, hun stijl. Ik las ook veel Nederlandstalige literatuur en mijn favoriete auteurs zijn Harry Mulisch, Connie Palmen, Jan Siebelink, Adriaan van Dis, Anna Enquist. Het zijn deze schrijvers die mij echt hebben geïnspireerd bij het schrijven.

 

 Wat was je reactie toen je de brieven en documenten van je overgrootvader en -moeder voor het eerst las? 

Dat was een shock. Er was veel dat ik niet wist en de paar dingen die ik wist bleken maar halve waarheden te zijn. Er is veel verzwegen in onze familie, daarin zijn wij waarschijnlijk geen uitzondering, maar dat er zoveel pijn en verdriet zat, geworteld in beslissingen die werden ingegeven door de koloniale wetten en mores, wist ik niet. Pas na een tijd begon ik in te zien hoe deze gebeurtenissen invloed hebben gehad op de generaties nadien. En ook dat was een eye-opener.

 

Wat deed je besluiten om de brieven en documenten te verwerken in een boek? 

 Door het feit dat ik versteld stond van die ontdekkingen begreep ik al snel dat dit een verhaal was om verteld te worden, omdat wat toen is gebeurd doorwerkt tot op de dag van vandaag. Ik wilde dit vertellen omdat ik denk dat er veel families zijn die soortgelijke dingen hebben meegemaakt en nog meemaken. Het is geen zwart/wit verhaal. Sterker nog, het verleden van mijn familie bevindt zich zowel aan de witte als aan de donkere kant, bij de bezetter en de onderdrukte. Het boek zegt veel over de mentaliteit van die tijd, de manier van denken, relaties en verhoudingen die volledig uit balans waren. Ik wilde laten zien wat er kan gebeuren als gevoelens en herinneringen, te pijnlijk om te kunnen verdragen, diep worden weggestopt. We kunnen niet doen alsof dit geen invloed zou hebben op het heden.

 

In het boek schrijf je over jouw familiegeschiedenis. Wat voor invloed had het schrijfproces op jou persoonlijk? 

Het was een intens proces. Door me te verdiepen in de brieven en documenten kwam ik ineens heel dicht bij mijn voorouders te staan. Hun foto’s hebben mij het hele schrijfproces vergezeld op mijn schrijftafel. Ik leerde hen kennen én door de intensieve research leerde ik ook de tijd kennen waarin zij leefden; de problematische episodes uit het Nederlandse koloniale verleden waarin die levensbepalende beslissingen in mijn familie waren genomen. Maar Erfstuk vertelt niet alleen over het koloniale verleden, ook over de decennia daarna, wat de gevolgen waren voor de volgende generaties. Ik wilde geen koloniale roman schrijven maar een roman over intergenerationeel trauma, over hoe angst en ontheemdheid in ons DNA sluipt.

 

Wat hoop je dat lezers uit het boek halen? 

Nuance. Dat niets eenzijdig is, dat er geen één waarheid bestaat. Erfstuk is caleidoscopisch opgebouwd, dat wil zeggen dat ik doorheen het verhaal van de kleindochter en de grootvader personages uit het verleden van mijn grootvader aan het woord laat. Zij belichten telkens een klein aspect van zijn leven, op verschillende momenten. Als lezer bouw je zo een beeld op van Anton, dat meer context geeft over zijn keuzes en motivatie en zicht op de gevolgen daarvan. Anton is doorheen het verhaal het ‘afwezige’ hoofdpersonage, hijzelf komt nooit rechtstreeks aan het woord.

Daarnaast wil ik met het boek laten zien dat begrip en kennis over je verleden een gids kan zijn in het heden.

 

De vraag der vragen: kunnen we een tweede boek van jouw hand verwachten?

Ha, jawel! Ik heb onlangs bij Thomas Rap getekend voor mijn tweede boek. Het zal zich afspelen in de 19de eeuw in Antwerpen tijdens een epidemie. Ik ben al een paar maanden met de research bezig: lezen, opzoekwerk, archieven bezoeken….

Qua thema wordt een ander boek dan Erfstuk maar opnieuw baseer ik me op ware gebeurtenissen en personages van toen. En opnieuw wordt het een roman waarin ik feiten vermeng met fictie.